Vandaag weer 37 km gelopen en nog ben ik het lopen niet zat. Ik vertrok vanmorgen om half acht met mooi weer. Frisjes, maar droog. Aan het eind van de morgen kwamen er steeds meer wolken en viel er een spatje regen. Later ging het miezeren en was het weer poncho aan en poncho uit.
Toen ik door een dorpje kwam, stonden er aan de kant van de weg twee vrouwen van een jaar of dertig duidelijk te wachten. Ik dacht nog: “Waar wachten die nou op?’” Nou, dat bleek dus op mij te zijn. Toen ik dichterbij was, zag ik dat er midden op de weg twee hele grote honden lagen. De dames durfden er niet voorbij. Kijk, toen stond de ware held natuurlijk voor ze klaar. “Kom maar mee”. Dus ik liep voorop met mijn stok in de aanslag om de dames zo nodig te vuur en te zwaard te verdedigen. De dames liepen bijna op mijn hielen. Het was eigenlijk een beetje jammer dat de vijanden geen enkele poging deden om aan te vallen. Ze verroerden hun kop zelfs niet en er ging zegge en schrijve één lodderig oog open. Maar goed, dat deed aan de dankbaarheid van de dames geen afbreuk. Ik werd uitbundig bedankt en liep als een ware held met mijn neus in de lucht verder. Dat had ik beter niet kunnen doen. Elk stukje van de camino geeft zo zijn levenslessen, want omdat ik met mijn neus in de lucht liep, miste ik de afslag. Dus ik liep en liep. Omdat er geen zijweg kwam, wist ik niet eens dat ik verkeerd liep. Ik zag wel geen pijlen, maar ja, als ervaren pelgrim miste ik die zelfs niet eens. Ik dacht op den duur wel: “Hé, de wind kwam steeds van achteren en nu komt hij van voren”, maar ook die wenk begreep ik niet en liep vrolijk verder, steeds hoger de berg op. Ik zag ook geen andere pelgrims meer, maar er kwam eindelijk wel een zijweg. Daar stond ook geen pijl, maar moedig schreed ik nog een eindje voorwaarts. En zie, daar verscheen weer een pijl. Het vervelende was alleen dat deze pijl de kant op wees waar ik net vandaan was gekomen. Ja, toen zat er niets anders meer op dan deemoedig het hoofd te buigen en terug te lopen. Dat was dus 4 km extra.
Je ziet hier weer overal de horreos, vroeger gebruikt voor graan- en maisopslag, maar nu worden ze volgens mij niet meer gebruikt. Er zijn echt hele mooie, versierde exemplaren bij. Het is typisch iets voor deze streek.
Om half vijf was ik in Olveireo. Ik was vast van plan om nog één keer in een albergue te gaan slapen. Er was er altijd maar één hier. Nu waren er drie bijgekomen en zijn er dus vier, maar allemaal vol, er kon geen kip meer bij. Dus uiteindelijk moest ik toch uitwijken naar het hotel en daar was nog precies één kamer vrij.
Het geeft allemaal een spijtig gevoel: voor de allerlaatste keer mijn wasje doen, voor de allerlaatste keer mijn batterijen opladen en denken: “Eigenlijk hoeft dit al niet meer”.
Morgen is mijn allerlaatste caminodag. Aan alles komt een eind en ik heb weer een geweldige tijd gehad, dus ik heb niets te mopperen. Ik ben ook weer blij om naar huis te gaan, maar toch…….