Zo, vandaag heb ik het luie zweet er wel uit gelopen, maar liefst 35 km. Grappig, toen ik in het begin een keer 30 km heb gelopen, was ik behoorlijk kapot, nu na 35 km heb ik daar veel minder last van. Ik heb de hele weg alleen gelopen, tot aan Santa Croya de Tera waren er steeds nog pelgrims voor en achter me, maar daarna heb ik niemand meer gezien. De rest is natuurlijk daar gebleven. Maar ik wilde de zaak wat verdelen, morgen ben ik van plan om 26 km te lopen en dan hoop ik in Mombuey weer een hotel te vinden. Soms is het wat lastig, omdat ik 10 of 15 km te weinig vind en dan worden het er dus bijna dertig.
Ik ben de hele dag bang geweest dat het zou gaan regenen en onweren en ik heb ook wel bliksemflitsen en donkere luchten gezien, maar toch is het al die tijd droog gebleven.
Om vijf uur was ik in Calzadilla de Tera. Ik kon de albergue eerst niet vinden, maar zag een meneer op een bankje zitten aan wie ik de weg heb gevraagd. De albergue? O ja, die wist hij wel, hij liep wel even met me mee. Wij liepen dus gezamenlijk richting albergue, toen hij een kennis tegenkwam. Ja, die wist ook wel waar de albergue was en liep ook even mee. Vervolgens kwam er nog een mannetje bij en toen nog één. En zo liep ik als een minister met zijn gevolg door het dorp met vier Spaans-sprekende ouwe mannetjes, waarbij mijn bijdrage tot het gesprek zich beperkte tot: “Si,si”en “No, no”. Bij de albergue aangekomen, moesten ze ook even mee naar binnen natuurlijk, waar de hele gemeente lag te slapen…
Nou, de hele gemeente? Dit is, denk ik, wel de allereenvoudigste albergue die ik in al die jaren ben tegengekomen. Er zijn zes bedden, één douche en verder is er niets. Dus geen keuken, geen plek om ergens te gaan zitten. Het hele gedoe rond albergues en refugio’s ligt nogal ingewikkeld. Aan de ene kant is elke gemeente verplicht onderdak te bieden, aan de andere kant voelen hotels en pensions het als concurrentie, vooral als er veel voorzieningen zijn. Er schijnt zo hier en daar nogal een flinke strijd tussen die beide te bestaan. Wel logisch ook, want hoe de mensen hier hun brood mee moeten verdienen… dat zal echt geen vetpot zijn.
De burgemeester van het dorp is de beheerder van de albergue. Wie het eerst komt en de deur op slot vindt (wat maar zelden het geval schijnt te zijn) haalt de sleutel bij de burgemeester. In de gang staat een busje,waar je een vrijwillige bijdrage in kan stoppen.
Het dorp zelf is ook niet groot, maar er is een bakker en er is een soort kruidenierswinkel, die tegelijk van alles verkoopt. Daar ben ik heen gegaan om iets voor het eten vanavond in te slaan en de juffrouw die in de winkel stond, bleek Frans te kunnen spreken. Ik moest dus iets hebben waarbij ik geen keuken nodig had en binnen de kortste keren had ze voor mij een voedselpakket samengesteld, ik hoefde er zelf niets aan te doen: serranoham, een stuk kaas, vier bekertjes met rijstepap. Vervolgens kreeg ik de opdracht om bij de bakker een brood te gaan halen en werd er door haar een tekeningetje gemaakt hoe ik de bakker kon vinden. Dat is toch aardig?
Van Ton en Suzanne kreeg ik een sms-je dat ze het steentje dat ik in 2006 bij het Cruz de Ferro heb neergelegd, niet konden terugvinden. Dat verbaast me niets, het geeft ook niet, ik weet dat het ergens ligt.
Goed zo, pelgrim, nou kennen we je weer. Dat zijn tenminste afstanden. Wij hebben vandaag ‘slechts’ 27 km gelopen. Zal het dan toch … ? Steek een sigaar van me op en drink een glas wijn. Animo!