Ontbijt om twaalf uur

Gisteravond heb ik gegeten met onze Engelsman, van wie ik ook de naam niet weet en de Française, van wie ik inmiddels wel de naam weet. Ze heet Claudine en komt uit La Rochelle. Het eten was gezellig. Ik heb ook nog met een paar Italianen gesproken en ook dat is weer ander volk. Ze kunnen het Spaans wel verstaan, maar doen alsof het een of ander vreemdsoortig dialect is, ‘een boers dialect’. Ze voelen zich ver boven Spanje verheven en vinden dat zij de beschaving hebben gebracht. In Italië zijn ook grote wandelroutes, onder andere van Engeland naar Rome, maar daar vinden ze het te duur.

Vanmorgen om zeven uur liep ik alweer op straat. Eerst ging ik naar beneden, een diep dal in en dan voel je het al aankomen. Als je zo ver naar beneden gaat, moet je ook weer een keer omhoog natuurlijk. En dat klopte, nauwelijks was ik de rivier overgestoken of het ging steil omhoog en dat werd drie uur achter elkaar klimmen. Toen was ik op de top en dit keer was alles zoals het hoort: een prachtig uitzicht en echt bovenop de berg staan. Daar ging ik ook de grens over van Castilië naar Galicië, de laatste provincie op mijn reis. Het enige nadeel was dat er niets te eten of te drinken was.
Dus dan maar weer uit hoger sferen afgedaald naar beneden en na 12 km was er een Spa-hotel, een schitterend hotel even buiten een dorp. Daar kon ik dan eindelijk een lekker ontbijt verorberen, al was het inmiddels twaalf uur geworden. Maar dat geeft niet, want de lunch is toch pas om een uur of twee, dus dan kan je best om twaalf uur nog ontbijten. En het smaakte des te lekkerder, omdat ik er zolang op had moeten wachten. Bovendien sprak het meisje dat bediende een mondje Frans. Ze durfde eigenlijk niet, maar toen ze eenmaal bezig was, ging het best goed.

Heide-web

De rest van de route ging door heidevelden met overal weer schitterende bloemen. De hei bloeide al, maar het is volgens mij wel een ander soort dan bij ons. Het was een prachtig gezicht. En nu zit ik dan in A Gudina. Ik kwam eerst bij een hostal, maar dat zag er zo armoedig uit, dat ik ben doorgelopen naar de albergue. Voordat ik er was, haalde ik Claudine in en toen we bij de albergue kwamen was de Engelsman er ook al, dus iedereen is weer op de bestemming. Er was nog net één bed voor mij. Het is druk, er zijn zo’n vijfentwintig bedden en die zijn allemaal nu al bezet en er moeten nog mensen komen. Dit dorp is iets groter dan de doorsneedorpen, er zijn wel vijf bars, dus we zullen niet van de honger omkomen.

Morgen wordt het weer een lange tocht, we moeten ongeveer 36 km lopen naar de volgende plaats. Dus dat wordt even aanpoten.
Ik moet nu nog ruim 200 km en dan ben ik in Santiago. Waarom gaat het eigenlijk zo snel??